dinsdag 25 juni 2013

De Nederlandse industrie kan in principe elk product winstgevend maken. Ook met werknemers die honderd keer meer kosten dan in lagelonenlanden.





Ben Dankbaar neemt met deze gewaagde stelling gepast afscheid als hoogleraar bedrijfskunde aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. Dankbaar, net 65 geworden en sinds afgelopen vrijdag met pensioen, geldt als een van de weinige industriegoeroes in dit land. Hij ziet in gesprek met deze krant geen of nauwelijks redenen voor de maakindustrie om de productie voor de Europese markt in lagelonenlanden te doen.

V Hoe komt u hier bij?

‘Slimme productieprocessen zoals “lean production” en “lean manufacturering” zijn gemeengoed geworden in Nederland. Nieuwe technieken zoals 3D-printen van onderdelen maken productie van enkele stuks mogelijk en verkorten ook het proces van productontwikkeling.’

‘Door technologische ontwikkelingen zijn de schaalvoordelen van productie elders minder belangrijk geworden. Intussen zijn de transporttijden erg lang. En de kosten zijn hoog. Zowel die van het transport als van de coördinatie tussen verscheidene locaties, niet te vergeten de kosten van de bescherming van intellectuele eigendommen.’

‘Ook de werknemers maken het verschil. Werknemers in lagelonenlanden kunnen en willen vaak niks anders dan het uitvoeren van één handeling in het productieproces. Onze werknemers zijn flexibel.’

V Onze werknemers zijn flexibel?

‘De Nederlandse werknemer is mondig, hij wil weten waarom de dingen gaan zoals ze gaan. Dat is soms lastig, maar kan uiteindelijk zeer voordelig zijn voor de ondernemer die daar gebruik van weet te maken door de werknemers de ruimte te geven om creatief mee te denken.

Nederlandse werknemers zijn niet vreselijk gedisciplineerd en dat kan soms lastig zijn in de industrie. Daar gelden immers strikte regels om de kwaliteit te bewaken. Dat gaat alleen goed als de mensen ook snappen waar die regels voor zijn.

De vereiste discipline is vaak het grootst in massaproductie en daar zijn we in Nederland niet zo vreselijk goed in. Waar we juist wel erg goed in zijn, is in complexe producten. Ontwikkeling, productie van onderdelen en assemblage van complexe producten vereist dat mensen over de grenzen van vakdisciplines en functies intensief met elkaar communiceren. Dat kunnen wij goed.’

V Gaat de industrie intussen door met productieverplaatsing naar lagelonenlanden?

‘Volgens mij is dat enthousiasme duidelijk afgenomen, vooral wanneer kostenvoordelen van lagelonenlanden worden vergeleken met produceren in eigen land en Europa. Wanneer het gaat om het bewerken van de markt van opkomende markten is het natuurlijk een ander verhaal.

Het enthousiasme om productie naar lagelonenlanden te verplaatsen is ook vaak overdreven, niet in de laatste plaats door consultants. Die wilden de bedrijven bij hun acties in het buitenland maar wat graag ondersteunen.’

‘Mijn stelling is overigens niet dat we alles in Nederland moeten gaan maken, daar hebben we de mensen ook niet voor. Het gaat er om dat lage lonen vrijwel nooit een reden mogen zijn om iets elders te produceren. Ik hoorde enkele keren van ondernemers dat ze in Roemenië zijn gaan produceren en mensen zijn gaan opleiden, omdat ze in Nederland geen mensen konden krijgen.’

V Komen bedrijven al terug?

‘Het gaat minder over de vraag of bedrijven terugkomen dan wel over de vraag of ze ‘activiteiten’ terughalen. Talens bijvoorbeeld heeft de productie van de beste kwaliteit tubetjes verf voor de Chinese markt teruggehaald naar Apeldoorn, omdat er te veel slordigheden optraden bij de productie in China. En ook omdat de Chinese klanten liever spullen hebben die in Europa zijn gemaakt. ’

V U signaleert een soort re-industrialisatie. President Obama wijst op de ‘terugkeer’ van industriële bedrijvigheid. President Hollande bepleit het belang van industrie. Duitsland pompt geld in de automobielindustrie, de machinebouw, de chemie, de biochemie en biotechnologie. Hoe is dit in Nederland?


‘De industrie wint ook bij ons meer terrein. Brabant, Twente en de Achterhoek plaatsen hun brainports tegenover de mainport en de airport van de Randstad. Dat vermindert de traditionele tegenstelling met de handel en financiële dienstenaanbieders in de Randstad. Die hebben vanouds veel invloed op het beleid in politiek Den Haag, terwijl de industrie in de periferie lijdzaam toekijkt.’

‘Het besef is gegroeid dat elke baan in de industrie goed is voor een baan in de dienstensector, tezamen 2 miljoen banen. We begrijpen ook beter dat je onderzoek, ontwerp, engineering en fabricage niet ongestraft uiteen kunt halen. Als je fabricage uitbesteed aan bedrijven over de grens, verliest de productontwikkeling de aansluiting met de productie.’

V Vertaalt dit alles zich in het Haagse topsectorenbeleid?

‘Ik ben voorstander van dat beleid omdat het aanstuurt op samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheden. Maar dat het is opgezet met de leuze ‘Ondernemers aan het stuur’, dat kan toch niet de bedoeling zijn. De samenleving verwacht van de politiek een toekomstvisie op de Nederlandse economie. Dus als we innovatie en bedrijven ondersteunen, moeten daarmee maatschappelijke doelen gediend worden. Bij mij staat duurzaamheid bovenaan het prioriteitenlijstje.’

‘In de vaststelling en de uitwerking van het beleid signaleer ik dat ‘Den Haag’ over sectoren praat zonder bedrijven voor ogen te hebben. Financiële mensen en economen, ook bij Economische Zaken, weten doorgaans bar weinig van hoe het in bedrijven toegaat.

Ze hebben de oogkleppen op van Adam Smith. Die zegt dat marktwerking goed is voor iedereen. Dat vind ik ook, zolang die vrije markt goed geregeld is.’

Bron: Financieel Dagblad 25.06.2013

Geen opmerkingen:

Een reactie posten